KEES 4 ARTS
Er zit muziek in klei
Kees Boer, sept 2011
De website van Geert Maria Jacobs (http://www.ceramicflutes.com) laat bij het opstarten de
door hem zelf gecomponeerde musette “de
jacobsladder” horen op het ook door hem gemaakte
unieke keramische orgel. Het is de eerste van 2
webpagina’s. Op de tweede pagina worden zijn
keramische dwarsfluiten met solide zilveren cap in een
gestoffeerd houten kistje aangeprezen. De pagina is
“still under construction” en Geert hoopt al zeker een
decennium “in the near future” meer wav.files te laten
horen.
Geert is 81 jaar en nog van alles aan het opzetten maar de website zal wel zo blijven. Hij is al
weer zo’n 5 jaar geleden begonnen om de nog enige overgebleven bloempottenbakkerij met
houtoven in Nederland en waarschijnlijk in de hele wereld een museaal karakter te geven. De
pottenbakkerij heet sinds Geert er woont “de Jacobsladder”, een naam die hij is gaan
gebruiken vanaf het moment dat hij in 1954 potjes ging bakken in een huurwoning aan de
Pieter Aertsstraat in Amsterdam. Kleingoed, want het moest in een klein oventje. Dat Geert
ging pottenbakken werd niet zozeer door zijn opvoeding als wel door de oorlog bepaald. Hij
werd in de zomer van 1930 geboren. Zijn vader was meubelmaker en het gezin telde
uiteindelijk 10 kinderen waarvan 7 jongens net zoals Jacob ooit 7 zonen had. De naam
“jacobsladder” is terug te voeren op de ladder die volgens Genesis 28:12 de aarde met de
Hemel verbond en die door de aartsvader Jacob gezien werd in één van zijn visioenen.
In de oorlog moest oudere broer Henk mee met de Arbeidseinsatz naar Duitsland totdat hij na
een paar jaar wist te ontvluchten naar Noord Limburg en daar in Gennep onderdook. Geert was
te jong voor de Duitsers maar niet te jong om in de hongerwinter 2 keer helemaal een ronde
rond het IJsselmeer te maken op een fiets met houten banden op voedseljacht. Klosjes garen
en knopen ruilen in Friesland voor eten. Noord Holland was al helemaal leeg. Thuis werd hij
dan met gejuich ontvangen, want honger kenden ze in huize Jacobs. De eigen kat moest er aan
geloven.
Na de oorlog liep hij met zijn ziel onder zijn arm en liet zich door zijn oudste broer overhalen
om naar Noord Limburg te komen. Ze konden daar werken in een andere bloempottenbakkerij
“De Olde Kruyk” in Milsbeek. Daar werden handmatig per persoon wel tot 1700 bloempotjes
per dag gedraaid, 3 per minuut. Vier pottenbakkers zaten op een rij achter kleine schijven die
alsmaar doordraaiden aan een lopende band. Je kon alleen maar de schijf stilzetten door hem
op te lichten, de band draaide door. Helpers gaven steeds een bol klei aan en namen de
gedraaide pot in ontvangst. Later werd dit werk gedaan door een machine die de bol klei tot
een pot perste. Degene die aan de machine stond deed steeds een bal op een plateautje en
moest zijn hand weer snel wegtrekken want de stamper kwam dan naar beneden. “Balletje
klei, pot eruit, balletje klei, pot eruit” etc. Gevaarlijk werk. “Als je niet oppaste had je in
plaats van je hand een bloempot aan je arm”. Geert laat het in het museum zien. Henk en
Geert hoefden alleen te schilderen, want in de “De Olde Kruyk” werden ook sierpotten
gemaakt die aan de weg verkocht werden. Maar: “Ik deed schilderwerk en tussen de middag,
als de anderen vrij hadden, mocht ik een half uurtje aan de schopschijf zitten en leerde ik
draaien.” Al snel hadden de broers plannen om voor zichzelf te beginnen. Op de geboortedag
van prinses Marijke maakten ze tevoren voorbereide herdenkingstegels af met de datum, het
geslacht en de naam. Enige honderden, waarvan ze uiteindelijk 2 of 3 verkochten.
Het verblijf in Limburg en het pottenbakkerswerk werd in 1948 onderbroken door de
dienstplicht. Geert wilde wel mee naar Indonesië want hij wilde daarna blijven om planter te
worden. Indonesië zou toen nog geleidelijk zelfstandig worden en in goede harmonie. Hij zat
bij de parachutisten. Van de wreedheden die ook in Indonesië door de Nederlanders werden
begaan heeft hij niets meegemaakt. Wel dat de omstandigheden slecht waren en de hospik
verband uitdeelde aan de dorpelingen. De verkeerde dingen werden door het hogere gezag
gedaan. Toen ze na 2 jaar Indonesië moesten ontvluchten werden ze in Nederland slecht
ontvangen. Hij liep weer met zijn ziel onder zijn arm. De veteranen zagen elkaar toen vaak en
zijn dat ook later nog blijven doen. In 1950 brak de Koreaanse oorlog uit en de Verenigde
Staten maar ook de Verenigde Naties grepen in. Nederland zond uiteindelijk 1000 vrijwilligers.
Geert en diverse van zijn Indonesië kameraden gingen mee. Het waren oorlogskinderen.
Nederland wilde hen niet erg. Veel beters konden ze niet doen dan weer weg te gaan. Toen ze
aankwamen werden “the Dutchies” beschouwd als “the jungle fighters”, kregen ze een
voorhoederol te vervullen en trokken via de bergen naar Hung Song. De voorhoederol ging
echter al snel over in een achterhoederol toen iedereen op de vlucht sloeg voor anderhalf
miljoen bewapende Chinezen die vanuit Mantsoerije Noord Korea binnen trokken. De
Nederlanders leden grote verliezen. Slecht 550 konden terugkeren, waaronder Geert. De rest
ligt daar begraven. Hij is nooit terug geweest hoewel dit door de Zuid-Koreaanse regering een
aantal keer werd aangeboden. Ook in Nederland loopt hij niet mee bij veteranendagen.
In Nederland terug aardde hij nog niet meteen. Evenals andere Korea-gangers had hij het
aanbod gehad om door te reizen naar Australië, maar dat vond hij te gortig. Hier werd hij
“natuurlijk” onmiddellijk afgekeurd voor een opleiding tot piloot en hij reisde door naar
Engeland naar een zus. In Engeland knapte hij her en der huizen op totdat op een routine
röntgenfoto tuberculose werd ontdekt, waarschijnlijk opgelopen in Korea Anderhalf jaar kuren
in Engeland en na genezen te zijn verklaard keerde hij terug naar Nederland waar hij muziek
ging spelen. Hij reed bij nacht en ontij rond op een stoomfiets met een bas. Hij raakte vaak
bezweet en werd weer ziek. Het bleek dat de tbc toch weer opspeelde. Ook in Nederland nog
anderhalf jaar militaire sanatorium in Amersfoort, maar nu met de inmiddels beschikbaar
gekomen medicijnen tegen tbc, een ontzettend vies drankje.
Hij had inmiddels zijn eerste vrouw Sonja leren kennen en ging zoals gezegd samenwonen in
Amsterdam, waar hij het pottenbakkers vak weer opnam met een klein draaiwiel en oventje.
Na enige tijd verhuisde hij in 1955 zijn atelier naar Utrecht in een door Monumentenzorg
opgeknapte kelder aan de Oude Gracht. Hij deponeerde de naam “de Jacobsladder” bij de
kamer van koophandel. Zijn zoon Gijs is in 1961 nog in Amsterdam geboren, maar kort daarna
emigreerde het gezin naar de Verenigde Staten, naar Hollywood. Hun hele kapitaal bestond uit
300 dollar maar ze hadden wel een vriend die hen met een grote tweedehands limousine
ophaalde en naar Californië haalde. Ze gingen in Burbanks - smog city – wonen tegen Hollywood
aan. Sonja werd daar voor de vierde keer zwanger. Voor Gijs had ze al 2 miskramen gehad. In
de tweede helft van de laatste zwangerschap ontwikkelde zij een ernstige
zwangerschapsvergiftiging waar ze één dag nadat dat herkend was door de huisarts, voor wie
Geert werkte als klusjesman, in 1964 overleed. Hij keerde met Gijs heel kort terug naar
Nederland maar ging toch weer terug naar Hollywood, waar hij zijn tweede vrouw Marieke
leerde kennen.
Marieke die uit het Bergense kunstmilieu kwam en in California verbleef wilde pottenbakkers
les hebben en kwam via een vriend bij Geert. Zij bleef bij hem en trouwde met hem. Zijn
pottenbakkersproducten kon hij echter aan de straatstenen niet kwijt totdat hij fluiten en
hoorns van keramiek ging bakken. Daarmee
combineerde hij zijn muzikaliteit en het
pottenbakken. Een journalist van de krant
“the Los Angeles Times” zag dat, vond het
heel bijzonder en heeft er een heel stuk aan
gewijd in een weekendbijlage. Dat was net
aan het begin van het hippietijdperk. Daarna
kon Geert de vraag naar fluiten niet meer
aan, zo goed liepen de zaken. Hij werd ook
toegelaten tot de grote – en oudste-
“Renaissance Fair” op “the Paramount
Ranch” in Agoura, Californië waar alle grote
films in die tijd werden gedraaid. Zo’n Fair
waar de deelnemers in kostuums uit de tijd
van Elizabeth de 1ste rondlopen duurde 6 weken en daar kwamen honderd- tot
tweehonderdduizend bezoekers. Geert heeft daar 25 jaar op een “prime spot” gestaan ook
toen hij naar Nederland was teruggekeerd; het was voor hem de voornaamste bron van
inkomsten.
Voordat ze naar Nederland terugkeerden gingen Marieke en Geert eerst nog weg vanuit
Holywood - gevlucht voor de hippies - naar Mariposa county waarin ook het “Yosemite National
Park” gelegen is. Een kennis pottenbakker woonde daar en die had een buurman met een
ranch waar Geert caretaker kon worden voor 50 dollar in de maand. Hij had dan wel land waar
hij koeien kon houden en waar de heerlijkste vruchten in het wild groeiden en een meer was
om in te zwemmen, een paradijs. Marieke kreeg daar Geerts tweede kind, Tjinta. Ze kon het
kind alleen aan niemand laten zien, want de buurman zat 4 km, 7 hekken en een rivier verder
op. Heimwee dreef Marieke in 1972 terug naar Nederland en met haar Geert. Ze kochten een
vervallen molen voor 22000 gulden in Ven-Zelderheide die Geert volgens een tegel “in
negentienzeventig en drie zonder een spie subsie” opknapte. In de molen kwamen éénmaal
collegas pottenbakkers bijeen en op instigatie van Geert begon bijna 30 jaar geleden een soort
pottenbakkerscollectief wat uitgroeide tot het nu bekende
Noord Limburgse Pottenbakkers Collectief. Jaarlijks wordt een keramiekmarkt “Keramisto”
georganiseerd in het derde weekeinde van september, wat inmiddels is uitgegroeid tot een
groot internationaal gebeuren aan de oever van de Plasmolen Mookerplas, dichtbij Gennep.
Het is eigenlijk opgericht voor pottenbakkers onderling en ze verdienen er dan ook geen cent
aan. Door dat initiatief is Gennep inmiddels wel “keramiekstad” geworden.
Op een dag stond Geert bij zijn molen op een bruggetje te vissen in zijn eigen grote vijver. De
vissen die hij eerder in een plas in de buurt had gevangen en in zijn vijver had uitgezet
gedijden daar erg goed en werden te groot. Ook die stek leek voor de buitenstaander een klein
paradijs maar toch wilde Geert iets anders. Hij kocht in 1977 een oude bloempottenfabriek in
Milsbeek om in te werken en te wonen. “Daar stonden twee van die prachtige ovens en ik had
die schoorsteen hier”. Voor een pottenbakker geen moeilijke keuze, hoewel het woonhuis hier
wel wat shabby was in het begin.
Na de verhuizing naar de bloempottenfabriek ontwikkelde Marieke keelkanker. Ze werd
geopereerd en heeft nog 17 jaar geleefd zonder te kunnen praten, maar ze communiceerde
met iedereen, Nederlanders, buitenlanders iedereen. Ze had een grote vaardigheid om zich
kenbaar te maken. Ze heeft ook nog geleerd om te zwemmen met het stoma dat ze in haar
keel had. Ze zwom dan met een snorkel op het stoma om de boot die ze hadden en waarmee
ze onder meer naar Engeland en Denemarken zijn gevaren. Maar Marieke kreeg op den duur
ook borstkanker en uitzaaiingen en is uiteindelijk overleden. Geert mist haar gezelschap. Het
was een bijzonder iemand.
Tezamen met de stichting “Cultuurbehoud Milsbeek” en later de speciaal opgerichte stichting
“De Oude Pottenbakkerij” heeft Geert van de oude pottenbakkerij een museum gemaakt en in
zekere zin In 2009 gelukt werd een begin gemaakt met de restauratie. Maar er moeten nog
allerlei voorzieningen zoals toiletten en zelfs een gasaansluiting worden aangelegd en daarvoor
is op dit moment geen geld. Geert vertelt boeiend over de wijze waarop de pottenbakkerij
vroeger functioneerde. Zelf had hij in de iets verderop gelegen “Olde Kruyk” gewerkt maar hij
was hier vaak geweest. Hij laat zien hoe de oven werd gestookt met alles wat brandbaar was in
de 3 stookplaatsen rondom de halfronde “oventunnel”. Wanneer de uit Maasklei gedraaide
bloempotten gebakken waren moesten ze verwijderd worden bij een nog zo hoog mogelijke
temperatuur om kosten te sparen voor het opnieuw bakken van de volgende lading. De
pottenbakkers liepen dan met alleen een overall over hun naakte lichaam vanuit de oven
gebukt onder een dichte rooklaag die in de bovenste helft van de bakkerij hing door met de
potten naar de opslag.
Maar naast de oude pottenbakkerij
staan er ook de instrumenten
waarmee Geert zijn brood verdient.
Mechanische mengmachines om
speciale klei te maken van klei uit
Westerwald vermengd met talkpoeder
en kaolien (porseleinaarde) zodat
deze een exact te berekenen krimp
heeft. Anders kun je niet bepalen
waar de gaten van de dwarsfluiten en
andere instrumenten moeten worden
geboord voordat ze gebakken en daarna geglazuurd worden. De klei moet ook nog van vocht
ontdaan worden in een grote mechanische pers van 15 atmosfeer waaruit plakken klei komen
die vervolgens in een pugmill (een soort gehaktmolen) worden geperst tot ronde staven
kneedbare klei met een diameter van zo’n 7 cm. Deze kunnen in vochtige omgeving wel tot
een half jaar goed blijven. De klei wordt dan door een andere pers tot een koker met een
diameter van 16,5 mm geperst (in het begin was dit handwerk) waarvan de fluiten gemaakt
worden. De hoorns en ander instrumenten worden wel helemaal met de hand gemaakt. Alle
apparatuur is door Geert zelf vervaardigd zoals de boormachine die in een klap alle gaten kan
boren nadat de boortjes op 1/10de millimeter nauwkeurig zijn gesteld. De lengte van de fluit
bepaalt waar de gaten beginnen en ook de toon waarin de fluit wordt gemaakt. Het bakken
wordt gevolgd door glazuren in majolica stijl zoals ooit de potten van “De Olde Kruyk” waren
geschilderd. De “solide zilveren cap” maakt de fluiten tegenwoordig af. Op de markten waar
hij staat prees hij zijn fluiten altijd aan als mooie voorwerpen waar je het geluid bij cadeau
krijgt, maar in internationale boeken worden zijn fluiten geprezen om hun goed geluid.
Maakte Geert vroeger naast fluiten en
hoorns ook wel eens violen met een
minder fraai geluid dan de fluiten,
tussen 1989 en 1991 heeft Geert het
enige in de wereld bestaande
keramische draaiorgel gemaakt. 80
pijpen heeft hij gekleid om er 38 goede
over te houden. Vooral de grote F-pijp
was lastig. Daarnaast bevat het orgel een
werkende keramische trommel en een
paar niet werkende muziekinstrumenten
als versiering. De boeken voor het orgel
heeft hij zelf gemaakt en iedere noot
heeft hij handmatig uit gestanst. De muziek transponeert hij van de muziekbladen naar de
boeken rekening houdend met de maat waarin het geschreven is en het tempo. Het draaien
geschiedt natuurlijk bij voorkeur met dezelfde draaisnelheid. Voor één noot zijn vaak veel
stansjes nodig. Soms wordt de muziek opgevrolijkt met wat loopjes van vogeltjes.
Getransponeerde stukken van componisten als Vivaldi en zijn eigen musette getuigen van zijn
goede smaak.
Kees Boer; 2011
de autodidact: geert jacobs
In 2014 is het museum al klaar en wordt ook
Stone Hands gemaakt en onthuld. Over dit
enorme project, dat op het circuit voor de
pottenbakkerij is geplaatst, volgt nog een
apart stukje. Hiernaast, in 2011, was het nog
een maquette.
contact: info@kees4arts.nl